Op de kaart van 1718
Op de Schotanus-Halmakaart van Achtkarspelen uit 1718 staat direct ten westen van de Baukewyk onder Harkema Opeinde een huis getekend. Ik had me al vaak afgevraagd wat dat voor huis was. In het uiterst zuidwestelijke deel van Achtkarspelen stonden toen nog vrijwel geen huizen, met uitzondering van de directe omgeving van Rottevalle. De vervening was nog volop gaande. De oudste kadastrale kaart van het gebied, gemaakt rond 1824, toont ongeveer op die plek twee percelen weiland (Drogeham D481 en D482) die vanwege hun omvang meer aan een huisperceel doen denken. Ik heb nu vrij toevallig ondekt dat hier een scheperij heeft gestaan en dat hier voorouders van mij hebben gewoond.
Baukewyk of Reid Jans Wijk?
De Baukewyk speelde een belangrijke rol bij de afvoer van turf via de vaart die vanuit Surhuisterveen naar het Kolonelsdiep liep. Het zuidelijke deel wordt op de Schotanus-Halmakaart van 1718 Reid Jans Wijk genoemd. In oude stukken ben ik alleen maar de naam Baukewyk tegengekomen. Zelf ken ik de sloot vanuit mijn jeugd ook alleen maar als Baukewyk. Op de kaart van 1718 is deze wijk nog niet doorgetrokken naar de grietenijgrens met Smallingerland.
Begrenzingen en ligging
Het gebied tussen de Langewyk en de Fjouwer Roeden ten zuiden van de Blauwhuisterweg valt nu onder Boelenslaan, maar viel tot 1943 onder Rottevalle. Rottevalle is als centrum van de veenontginning ontstaan op het grondgebied van de oudere dorpen Harkema Opeinde, Oostermeer, Smallinger Opeinde en Noorderdrachten. Het hoogveen tussen de Langewyk en de Quackenburgs Gruppel was oorspronkelijk verdeeld in langwerpige smalle stroken die doorliepen tot aan de grens met Smallingerland. In de huidige verkaveling zijn die stroken niet meer herkenbaar.
In de oudste bronnen over grondtransacties of belastingen worden huizen en grond die later onder Rottevalle vielen onder Harkema Opeinde gerekend. Dat was nog zo tot het eind van de 18e eeuw. De Blauwhuisterweg, die in de 19e en het eerste deel van de twintigste eeuw als dorpsgrens tussen Harkema Opeinde en Rottevalle gold, is pas halverwege de achtiende eeuw aangelegd. In een proclamatie uit 1743 wordt namelijk gesproken over ‘de nieuwe opweg naar Surhuisterveen’. Die moet je dus even wegdenken als het om oudere grondtransacties gaat.
Naastliggers worden in proclamaties soms vrij vaag benoemd of ontbreken deels. Soms kloppen de kompasrichtingen niet. Kennis van de historische geografie van het gebied was daardoor belangrijk om conclusies te kunnen trekken.
Pytter Ruurds als naastligger ten oosten
In de proclamatieboeken zocht ik gegevens over een stuk weiland naast mijn voormalig ouderlijk huis aan de Langewyk. In verschillende proclamaties trof ik Pytter Ruurds aan als naastligger ten oosten (1770, 1794, 1796, 1797, 1800 2x). Hij is de stamvader van de familie Ploeg uit Surhuisterveen en een van mijn voorouders. Hij trouwt in 1748 met Cleiske Minderts en is in 1749 boer onder Harkema Opeinde. Ze zijn lid van de doopsgezinde gemeente van Surhuisterveen. Cleiske is rond 1723 in Opeinde geboren. Van Pytter Ruurds is niet bekend wanneer en waar hij is geboren. Als ze trouwen woont hij in Bergum. Uit het lidmatenregister van de doopsgezinde kerk is af te leiden dat hij in 1801 al is overleden.
Daarom was ik voor meer informatie aangewezen op de proclamatieboeken van Achtkarspelen. De vermeldingen als naastligger (1770, 1794, 1796, 1797, 1800 2x) leidden al snel tot de conclusie dat het om een langwerpige strook percelen direct ten westen van de Baukewijk ging. Dit was aanleiding om te zoeken naar proclamaties waarbij hij zelf koper was. Daarvoor had ik meerdere proclamatieboeken nodig. Gelukkig zit achterin elk boek al een index op de namen van de kopers.
Pytter Ruurds als koper
De oudste proclamatie die ik van Pytter Ruurds vond is uit 1759. Hij wordt dan “huisman achter Surhuisterveen” genoemd en koopt twee percelen leijen of klijnland onder Surhuisterveen.
In 1764 kopen Pytter Ruurds en Cleiske Minderts in twee delen de ‘oude scheperij’, met huizinge, schuur en schapenhok onder Harkema Opeinde, met de landen, venen en gronden die erbij horen. Zij woonden toen al op de scheperij. Ze krijgen recht van overpad naar de Langewyk en hoeven geen tol te betalen bij de brug op het Blauwhuis onder Surhuisterveen. Er zijn meerdere verkopers die zo te zien familie van elkaar zijn. Ik heb uitgezocht dat het om kinderen en kleinkinderen van Pytter Jans en Aeltie Martens gaat (zie verderop).
In 1774 kopen Pytter Ruurds en Cleiske Minderts uit Harkema Opeinde miedland onder Surhuizum dat ten zuiden aan de Lauwers grenst.
In 1787 koopt Pytter Ruurds bouwland te Rottevalle onder Achtkarspelen. Ten oosten liggen de Baukewijk en Jan Teekes c.s. en ten westen het ‘compagnie bosch’. Dat was vermoedelijk direct ten noorden van de Houtigehaechsterwei. Omstreeks 1970 stond daar nog een eikenbosje, bestaand uit twee rijen bomen met een (droge) sloot ertussen.
Verkoop door Jeike Pytters (1805)
Bij het begin van het kadaster heeft Hans Jans Nieuwenhuis de meeste grond in bezit waar ik de ‘oude scheperij’ vermoedde. Door naar Hans Jans te zoeken in de proclamatieboeken vond ik in 1805 de verkoop die de beoogde plek op de oudste kadasterkaart ondubbelzinnig verbindt met de ‘oude scheperij’ die in 1764 en 1765 door Pytter Ruurds en zijn vrouw werd gekocht. Hun dochter Jeike Pytters was in 1805 net weduwe geworden van Jetse Jans (hun kinderen namen in 1811 de achternaam Ploeg aan). Zij verkoopt met toestemming van de andere erfgenamen en haar moeder “een hieminge off huis stede gelegen onder Harkema Opeinde, exempt het huis, schuur en dongscherne met deszelfs aschbult, het geene de verkoopersche alles aan zig behoud”. Dat het huis buiten de verkoop bleef kan als reden hebben dat Cleiske Minderts er eerst is blijven wonen. Maar niet tot haar dood, ze overleed namelijk in Surhuizum (1815).
Verder worden er nog tien percelen weiland, bouwland of stoppelland verkocht. Twee achter het huis, zes in dezelfde kavel ten zuiden en twee ten westen daarvan. De belangrijkste koper is buurman Hans Jans (6 percelen, incl. huisperceel). De overige kopers zijn Johannes Rienks (2 percelen, ten noorden van het huis), Bareld Rienks, Marten Annes en Goitsen Lourinses (elk een perceel). De afmetingen van de percelen in lopenstallen zijn niet precies in overeenstemming te brengen met de arealen in vierkante meters die later in het kadaster worden vermeld. Toch kan ik het geheel, op één perceel na, vrij precies aangeven op de oudste kadastrale kaart (1824). De ster geeft de vermoedelijke plek van het huis aan.
Verder terug in de tijd
Tot nu toe heb ik drie vermeldingen van de oude scheperij gevonden, daterend van voor de koop door Pytter Ruurds.
De oudste is uit 1696. Dan koopt “Pytter Jans op de scheperij” veen, gelegen in de Aeltiemoersvenen onder Harkema Opeinde. De benaming ‘oude scheperij’ uit 1764 was dus niet overdreven. De scheperij bestond toen al minstens 70 jaar. Pytter Jans en Aeltie Martens waren van elders gekomen. Ze lieten tussen 1685 en 1693 in Drachten vier kinderen dopen. In 1708 werden in Surhuisterveen op één dag drie kinderen van hen gedoopt. Het is niet bekend wanneer Pytter Jans en Aeltie Martens zijn overleden. Ze worden geen van beiden genoemd in de volkstelling van 1744. Hun zoon Carst Pytter was ook scheper van beroep en volgde mogelijk zijn vader op. Hij overleed in 1743.
In 1738 wordt het schepershuis genoemd als oriëntatiepunt ten opzichte van het noordelijke uiteinde van de Langewyk bij de verkoop van ondergronden aan weerskanten van die wijk.
In 1759 pacht Ritske Warners, distillateur te Rottevalle, een heideveld, met de scheperijplaats ten noorden en de Baukewijk ten oosten. Het veld is voor de ene helft van dezelfde familie die de oude scheperij aan Pytter Ruurds verkocht. Voor de andere helft van Rindert Tekes en Jan Teekes, mede voor de nagelaten kinderen van hun overleden broer Sape Teekes.
Nog meer scheperijen
Er waren meerdere scheperijen onder Harkema Opeinde (incl. het latere dorpsgebied van Rottevalle). In de proclamaties ben ook de ‘nieuwe scheperij’ en de Acke-muoi scheperij tegengekomen. Die lagen allebei tussen de Langewyk en De Fjouwer Roeden. Misschien iets voor een vervolgartikel.
Aanvulling 27 mei 2022
Dat het kadastrale perceel Drogeham D 482 inderdaad de exacte plek van het scheperijhuis was, wordt bevestigd door een boedelscheiding van 20 januari 1845, tussen de kinderen van Hans Jans Nieuwenhuis en Tetje Barelds de Jong. Het kadastrale perceel Drogeham D 482 wordt dan “het hiemstede van Pieter Ruurds” genoemd en is in gebruik als weiland. Bij de beschrijving van de aankomsttitels wordt verwezen naar de aankoop in 1805.
Vreemd genoeg meldt een inventaris van 23 januari 1839 dat dit perceel tot de eigen bezittingen van Tetje Barelds de Jong behoorde. Dat zou tot onjuiste conclusies over de herkomst van het perceel kunnen leiden. Maar het is toch echt tijdens hun huwelijk gekocht en viel daarom onder de huwelijksgemeenschap met haar man.
Belangrijkste bronnen
- Atlas Schotanus-Halma 1718 (te bekijken via Friesland op de kaart).
- L. Atsma, Kl.J. Bekkema en H. Keuning (1985), De Rottefalle troch de ieuwen hinne. Rottevalle.
- HISGIS (kadastrale gegevens, link naar gebied).
- J.A. Mol, P.N. Noomen en J.H.P van der Vaart (1990), Achtkarspelen-Zuid/Eestrum. Een historisch-geografisch onderzoek van de landinrichting. Fryske Akademy, Leeuwarden.
- Jan Post (1985), De Rottefalle. Een faerdt frij frank en feerdich. Lykele Jansma, Augustinusga.
- Proclamatieboeken Achtkarspelen (via allefriezen.nl).
- Sterfhuisinventaris Pieter Hendriks Boersma 6-12-1816 (in notarieel archief, via allefriezen.nl).